Ethologie, gedrag bij dieren

Algemeen

Gedrag is alles wat een mens of dier doet. Het is een systeem waarmee dieren en mensen mee uitgerust zijn om veranderingen in de omgeving op te merken en hierop gepast te reageren door zich aan te passen aan de gewijzigde situatie.

Gedrag bestaat uit verschillende handelingen. In een ethogram staan alle handelingen van een dier beschreven. In een protocol wordt tijdens een obersvatie alle handelingen opgeschreven met tijdsaanduiding. Door een protocol wordt een gedrag meetbaar. Hieronder staat een voorbeeld van een ethogram en een protocol.

Het is vrij lastig om gedrag goed te omschrijven. Als een hond zijn tanden laat zien en gromt zeggen veel mensen: "hij is boos". Dit is een onjuiste omschrijving, want misschien is hij helemaal niet boos. Een juiste omschrijving zal zijn: "hij laat zijn tanden zien en gromt". Je moet dus precies omschrijven wat hij doet en geen uitleg geven waarom hij het doet, want dat kunnen wij nooit met zekerheid weten.

Gedrag wordt veroorzaakt door een samenstelling van inwendige factoren en uitwendige factoren, deze factoren worden prikkels genoemd. Voorbeelden van inwendige factoren zijn honger, dorst en hormonale toestand. Voorbeelden van uitwendige factoren zijn het waarnemen van een soortgenoot, van voedsel en van een bedreiging.

Prikkels

Het gedrag wordt veroorzaakt door inwendige prikkels en uitwendige prikkels. De inwendige prikkels en de uitwendige prikkels zijn beide motiverende factoren die het dier kunnen motiveren om iets juist te doen of juist niet te doen. Zodra de prikkels een bepaalde hoogte hebben bereikt, de zogenaamde drempelwaarde, is de motivatie hoog genoeg om gedrag te vertonen. Op speciale uitwendige prikkels, de sleutelprikkel en de supranormale prikkel, kan het dier gelijk een bepaald gedrag vertonen, zonder tussenkomst van de drempelwaarde.

Inwendige prikkels: Zijn prikkels vanuit het lichaam, zoals honger en pijn.

Uitwendige prikkels: Zijn prikkels van buitenaf en worden waargenomen door de zintuigen.

Drempelwaarde: De drempelwaarde is de ‘hoogte’ van een aantal prikkels, die er voor kunnen zorgen dat de mens of dier gedrag gaat vertonen. Elke prikkel draagt bij tot de verhoging of verlaging van de motivatie.

Sleutelprikkel: Een vorm van gedrag waar maar één prikkel voor nodig is heet een sleutelprikkel. Op zo’n prikkel volgt altijd hetzelfde gedrag. Bijvoorbeeld bij honger zal een dier gaan eten.

Supranormale prikkel: Een supranormale prikkel is een overdreven sleutelprikkel. Dat houdt in dat als je een 'normale' sleutelprikkel aanbiedt met een 'overdreven' sleutelprikkel, zoals in plaats van een rode punaise een rode gum, zal het dier of mens dan toch voor de overdreven sleutelprikkel gaan, in dit geval de gum. Die overdreven sleutelprikkel wordt in de ethologie een supranormale prikkel genoemd.

Soorten gedrag

Er zijn 6 soorten gedrag:

  • Aangeboren gedrag
  • Aangeleerd gedrag
  • Territoriumgedrag
  • Sociaal gedrag
  • Conflictgedrag
  • Agonistisch gedrag

Aangeboren gedrag: Dit is gedrag wat al vanaf de geboorte in de genen zit. Zoals reflexen en het overlevingsinstinct.

Aangeleerd gedrag: Dit gedrag is ontstaan dankzij ervaringen. Er zijn 8 soorten aangeleerd gedrag:

Gewenning:een prikkel dat al zo vaak is gebeurd dat er niet meer op gereageerd wordt. Trial and error: net zo lang proberen tot het lukt. Inprenting: dit is het meest gevoelige periode vlak na de geboorte, zoals het leren wie je moeder is. Inzichtelijk leren: iets wat in andere situaties is geleerd ergens anders toepassen. Imiteren: gedrag nadoen van je soortgenoten, zoals jagen. Motorisch leren: leren je spieren te beheersen. Klassiek conditioneren: leren door middel van straf en beloningen. Zoals vuur dat zeer doet en je er dus van af moet blijven. Modern conditioneren: dingen aanleren door middel van straf en belonen, zoals kunstjes. Hierbij is er sprake van een bekrachtiger, zoals snoepjes of een klikker.

Territoriumgedrag: Je gebied verdeigen tegen je soortgenoten. Dit kan een individu zijn of een sociale groep. Het territorium wordt vaak afgebakend met geurvlagen zoals urine. Of met merktekens.

Sociaal gedrag: Het uitwisselen van prikkels en signalen. Het is een handeling dat is bedoeld om het gedrag van anderen te beïnvloeden.

Conflictgedrag: Conflictgedrag ontstaat als er sprake is van verschillende gedragssystemen.

Gedragsremming: het gedrag van een dier wordt gestopt door een nieuwe prikkel. Ambivalent gedrag: dit is een mengsel van 2 gedragingen. Grommen als dreiging maar ook uit zelfverdediging. Overspronggedrag: is meestal verzorgingsgedrag, zoals zichzelf poetsen of krabben. Na een mislukte poging om iets te vangen zichzelfs ineens verzorgen. Omgericht gedrag: op de tafel slaan, in plaats van in het gezicht.

Agonistisch gedrag: Gedrag dat te maken heeft met vluchten, vechten, imponeren, onderdanigheid, dominantie en submissie. Een gevecht kan voorkomen worden doordat de tegenpartij laat zien dat ze onderdanig zijn.