Hoe werken je longen

Je luchtwegen zijn niet zomaar iets. Ze bestaan uit veel verschillende onderdelen. Het is de weg die de buitenwereld verbindt met je longen. Via deze luchtwegen wordt koolstofdioxide (CO2) en zuurstof (O2) getransporteerd. De Zuurstof gaat via je neusholte of mondholte, naar je keelholte en strottenhoofd, door je luchtpijp naar je rechter- of linkerlong. In de longen splitst het op naar je bronchiën, waar het zuurstof wordt opgenomen in je bloed. De koolstofdioxide gaat via dezelfde weg terug, maar dan adersom! De luchtwegen zorgen dus min of meer voor het transport van koolstofdioxide en zuurstof naar de longen.

Van groot naar klein

Zoals hierboven al verteld, gaat de zuurstof via je luchtpijp naar je rechter- of linkerlong. Boven het hart splitst de luchtpijp zich eigenlijk in twee stukken. Twee hoofdbronchiën. Zo’n hoofdbronchus is een stevige buis waarin op bepaalde afstanden hoefijzervormig kraakbeen zit. Deze kraakbeenstukken zitten ook in de luchtpijp. Ze voorkomen het dichtklappen van deze buizen tijdens de inademing. De binnenkant van de luchtpijp bevat een soort slijm dat ziektekiemen en vuil tegenhoud. De trilharen die hierbij zitten, transporteren ‘het vuil’ terug naar de keel, waarna je het doorslikt, en het door de slokdarm gaat.

Een hoofdbronchus heeft longkwab om zich heen. De linkerlong heeft twee van deze longkwabben, de rechterlong drie. In zo’n longkwab vertakken de hoofdbronchiën zich tot hele nauwe buisjes, bronchiolen. De stukken kraakbeen die ook in de hoofdbronchiën zaten worden naarmate de buisjes kleiner worden, zelf ook kleiner. Vlak voor de bronchiolen zijn het nog slechts schilfers, en in de bronchiolen zijn ze helemaal weg, er zit nu glad spierweefsel voor in de plaats. Door deze spieren samen te trekken of te ontspannen kan je de hoeveelheid lucht die je per inademing inademt regelen. Nog kleiner, vertakt elke bronchiole zich tot longtrechtertjes. De wand van elk longtrechtertje heeft uitstulpingen, die longblaasjes (of alveoli) worden genoemd. In de longblaasjes vindt de uitwisseling van de ingeademde gassen met het bloed plaats. De wand van de longblaasjes is slechts 1 cellaag dik. Alle longblaasjes samen hebben ongeveer een oppervlak van 90 m2. Het zijn dan ook ongeveer 900 miljoen stuks.

Dus van klein naar groot: Hoofdbronchus --> longkwab --> bronchiolen --> longtrechtertjes --> longblaasjes --> haarvaten. De laatste 3 vormen het longweefsel.

De gaswisseling

Gaswisseling vindt plaats in de longblaasjes en in de haarvaten. Dit principe werkt met behulp van diffusie. Diffusie is de verplaatsing van stoffen vanaf een plaats met een hoge concentratie naar een plaats met een lage concentratie. Zuurstof diffundeert vanuit de longblaasjes naar het bloed in de haarvaten; koolstofdioxide gaat de andere kant op. Het is gunstig om de diffusiesnelheid zo hoog mogelijk te houden. Hoe groter het oppervlak waarop de diffusie plaatsvindt, en hoe kleiner de afstand is, des te sneller kan de diffusie plaatsvinden. Als het bloed zo snel mogelijk stroomt, en de lucht voortdurend ververst, blijft het concentratieverschil zo groot mogelijk. Ook dat is gunstig voor de diffusiesnelheid. Je longen zijn gebouwd op optimale diffusie. Want een hoge diffusiesnelheid betekent dat je minder vaak adem hoeft te halen.

De longblaasjes hebben dat grote oppervlak. Door oppervlaktevergroting zijn ze samen 70 vierkante meter. Ter vergelijking: jouw huid is ongeveer 1,5 vierkante meter. Vanuit de verse lucht, de alveolaire lucht (in de longblaasjes) passeren de zuurstofmoleculen 2 cellagen door middel van diffusie. De wand van de longblaasjes is 1 cellaag, en de haarvatwand is de andere. De diffusieafstand is dus al heel klein. Zodra de zuurstof in het bloed is, wordt het gebonden met hemoglobine (vorige hoofdstuk). Als het bloed verzadigd is met zuurstof stroomt het naar het hart, en daarna naar de rest van je lichaam. De koolstofdioxide wordt ook door hemoglobine vervoerd, en gaat ook door de 2 cellagen, naar de longblaasjes, en die lucht blaas je uit.