Pacemakers en de zorg ervan

Pacemakers

Een pacemaker (gangmaker) is een apparaatje dat het werk van de sinusknoop of de AV-knoop kan overnemen. Zodra het ritme ook maar iets afwijkt geeft de pacemaker een klein stroomstootje af. Hierdoor trekt het hart, de boezems en de kamers, weer samen. Pacemakers hebben een sensor die het hartritme bewaakt. Dit is de detectiefunctie. Die sensor is een soort chip. Als het ritme te laag is dan geeft de pacemaker stootjes af om het goede ritme te herstellen. Dit is de stimuleringsfunctie.

Verschillende pacemakers

Er zijn verschillende soorten pacemakers. Globaal gezien zijn er vier. Je krijgt de pacemaker die past bij het ritmestoornis:

  1. De AAI-pacemaker. Deze pacemaker stimuleert het samentrekken van de boezems als alleen de sinusknoop niet goed werkt (Sick sinus-syndroom).
  2. De VVI-pacemaker. Deze pacemaker stimuleert het samentrekken van de kamers. Dit is vooral belangrijk voor mensen met boezemfibrilleren. Als de kamers goed samentrekken is het effect van het boezemfibrilleren minder groot.
  3. De DDD-pacemaker. Deze pacemaker stimuleert zowel de kamers als de boezems tot samentrekken. Deze pacemaker is dus geschikt voor een patiënt met een AV-blok of mensen met zoveel een AV-blok als een sick sinus-syndroom.
  4. De Cardiac Resynchronization Therapy (CRT)- pacemaker. Deze pacemaker zorgt er voor dat bij patiënten met hartfalen de twee kamers weer tegelijk samentrekken.

Pacemakers zijn kleine, gladde metalen doosjes van ongeveer 0,7 cm dik, 4,5 cm breed en 5 cm lang. Uit het dosje komen een, twee of drie lange draden. Dit zijn de elektrodedraden. Zo’n elektrodedraad bestaat uit een dun gevlochten metalen draad, in een isolerende omhulling. Aan het uiteinde komen de elektroden bloot zodat ze contact met het hart maken. De elektroden geeft de pacemaker zijn elektrische impulsen af. Op de plaats waar de pacemaker wordt ingebracht, worden de elektroden in een of meer aders ingevoerd die naar het hart lopen. In het hart worden de elektroden in de boezems of de kamers vastgemaakt. Soms worden ze aan de buitenkant vastgemaakt. De belangrijkste inhoud van het doosje is de chip en de batterij. De batterij gaat 6 a 8 jaar mee. Het moet wel gecontroleerd worden. Minstens een keer per jaar wordt de resterende levensduur gecontroleerd zodat de patiënt er sowieso een half jaar mee rondt kan lopen. De chip bepaalt de werking van de pacemaker en slaat ook in het geheugen op wat er is gebeurd. De pacemakertechnicus kan met een apparaat, de chip aflezen en programmeren. Het apparaat wordt tegen de borst gehouden, waar de chip zit.

Het vooronderzoek

Er zijn verschillende onderzoeken om vast te stellen of een patiënt een pacemaker nodig heeft. Dit kan bijvoorbeeld met een ECG ( elektrocardiogram) en met een bloeddrukmeter kan je het hartritme en de bloeddruk meten. Dit moet je dan doen zowel in rust als met inspanning. Bij een ECG krijgt de patiënt een aantal stikkers op de borst en 2 op de armen en 2 op de benen. Hiermee kan je kijken naar het hartritme.

Risico’s en complicaties

Een operatie brengt altijd risico’s met zich mee. Ook bij een operatie voor een pacemaker brengt risico’s. De risico's zijn:

  • Bloeduitstorting ( Als de chirurg bij het insnijden van de huid een bloedvaatje raakt, ontstaat er een bloeduitstorting).
  • Ontsteking ( Ondanks het goed schoon houden van de wond kunnen er wel eens bacteriën achter blijven die een ontsteking veroorzaken. Dit wordt over het algemeen weer verholpen met antibiotica. Als de ontsteking doordringt tot in de pacemaker dan moet de pacemaker op een andere plek worden geïmplanteerd.)
  • Klaplong ( Bij het openmaken van de borstkast of bij het aanprikken van de ader waar de elektrode doorheen worden geschoven, kan er per ongeluk door het longvlies heen worden geprikt. Dit is namelijk erg dun. Het vacuüm verdwijnt dan en de long ‘klap in’.)
  • Tamponade ( Het kan gebeuren dat bij het inbrengen van de pacemakerelektrode per ongeluk door de hartkamer heen gaan. Door dit ongeval komt er bloed in het hartzakje. Dit bloed drukt het hart samen waardoor het minder bloed rondpompt. Hierdoor ontstaat een lage bloeddruk.
  • Pacemakersyndroom ( Bij sommige mensen blijkt de pacemaker niet op een goede manier te werken. De prikkel gaat dan van de kamer naar de boezem in plaats van andersom. De kamers trekken dan dus eerst samen. Je krijgt dan een bonzend gevoel in hoofd en buik. Je kan soms duizelig en aanhoudend moe worden.)

Voor de operatie

Zodra duidelijk is welke pacemaker er nodig is wordt de operatie gepland. Afhankelijk van de conditie van de patiënt en de situatie binnen het ziekenhuis, zal de operatie binnen enkele dagen of hooguit binnen enkele maanden na het laatste onderzoek gebeuren. De cardioloog kan goed inschatten of er risico’s aan verbonden zijn als de patiënt lang moet wachten voor een operatie. De cardioloog zal ook als advies meegeven om bloedverdunners (antistollingsmiddelen) en geen pijnstillers meer te nemen voor de operatie. 1 a 2 dagen voor de operatie wordt u opgenomen in het ziekenhuis.

De operatie

De operatie zelf is niet zo heel erg groot. Bij de operatie is meestal een kleine verdoving voldoende. Het kastje met de chip en de batterij wordt bij het sleutelbeen aan de voorzijde onder de huid aangebracht. De draden worden via bloedvaten bij het sleutelbeen in het hart geleid. Meestal wordt de pacemaker aan de linkerkant geïmplanteerd, maar dat kan ook aan de rechterkant. Bijvoorbeeld als de patiënt veel met zijn linkerarm doet. Soms wordt de pacemaker direct onder de huid geplaatst, maar soms ook onder de borstspier. De pacemaker wordt na de operatie doorgemeten. De operatie duurt ongeveer een uur.

Op de behandeltafel wordt de patiënt aangesloten op een ECG apparatuur. De patiënt krijgt ook een bloeddrukband om. Daarna desinfecteert de verpleegkundige het operatiegebeid en dit deel wordt volledig toegedekt met steriele doeken. Het hoofd van de patiënt blijft ongedekt. Tijdens de operatie maakt de cardioloog een snee, net onder het sleutelbeen. Daarna maakt hij onder de huid wat ruimte. Daar komt de pacemaker te zitten. Vervolgens legt de cardioloog een of meerdere draden in het hart. Met behulp van Röntgenapparatuur bepaalt de cardioloog of de draden op de juiste plek liggen. Als dit helemaal goed is gegaan worden de draden aangesloten aan de pacemaker. De pacemaker wordt in de pocket gelegd en de wond wordt daarna weer geheeld.

Na de operatie

Na de operatie blijft de patiënt nog 1 a 2 weken in het ziekenhuis. De patiënt zal bewaakt worden met een hartbewakingsapparatuur. Deze controleert hoe het hart en de pacemaker samenwerken. De plak waar de pacemaker is geïmplanteerd zal zeker nog een paar dagen gevoelig blijven. De elektrode kan je ook nog een paar dagen voelen zeker met bepaalde bewegingen met de borstkast, schouders en armen. Na de operatie

Verschijnselen van een ritmestoornis

  • Hartkloppingen
  • Overslaan van het hartritme
  • Bonzend hart
  • Pijn of druk op de borst
  • Benauwdheid
  • Kortademigheid
  • Misselijkheid
  • Transpiratie
  • Duizeligheid
  • Hyperventileren
  • Buiten bewustzijn raken

Oorzaken hartritmestoornis

  • Aangeboren of erfelijke aritmie (abnormale veranderingen in het patroon en/of veranderingen in de snelheid van het normale hartritme).
  • Boezemfibrilleren als gevolg van ouderdom
  • Boezemfibrilleren door overmatig gebruik van koffie, drugs of alcohol
  • Overactiviteit van de schildklier
  • Na een hartinfarct, beschadiging van hartweefsel

Let dus goed op je lichaam. Het is belangrijk dat je gezond leeft. Toch is dit niet alles. Ook met gezond leven kan je aandoeningen krijgen aan je hart. Maar alsnog scheelt het als je gezond leeft.


Reacties (0)

Reageer
Geen resultaten gevonden