Wat is het demarcatiecriterium Een inleiding in de wetenschapsfilosofie

Inleiding

Wetenschapsfilosofen zijn al geruime tijd op zoek om een demarcatiecriterium te kunnen vinden. Een demarcatiecriterium is een criterium dat gebruikt wordt om wetenschap te kunnen scheiden van pseudo-wetenschap. Ook zou het een algemeen criterium kunnen zijn voor wetenschappelijke methoden en zou het gebruikt kunnen worden om vooruitgang objectief aan te meten.

Demarcatiecriterium en logisch positivisme

Het logisch positivisme was de dominante wetenschapsfilosofische stroming van 1920 tot 1960. De logisch positivisten namen de rol van observatie in de wetenschap als beginpunt. Het probleem was dat aan het begin van de twintigste eeuw er een steeds grotere rol gespeeld werd door theoretische overwegingen, in plaats van empirische en experimentele resultaten. De logisch positivisten bedachten als oplossing dat alle wetenschappelijke uitspraken empirisch verifieerbaar moesten zijn. Theoretische termen die niet direct observeerbaar waren (bijvoorbeeld elektron) moesten logisch afgeleid kunnen worden van axioma’s. De axioma’s zouden door ‘correspondentie regels’ gekoppeld worden aan empirische uitspraken. Deze correspondentie regels geven van theoretische termen de (mogelijke) observaties aan. Volgens de logisch positivisten was dit een demarcatiecriterium. Immers, beweringen die niet logisch gekoppeld konden worden aan observaties waren niet waar en dus niet wetenschappelijk.

Popper en falsificatie

De wetenschapsfilosoof Carl Popper (1902-1994) was het niet eens met dit demarcatiecriterium. Hij redeneerde de andere kant op. Volgens Popper is alleen falsificatie mogelijk, en niet verificatie. Verificatie kan namelijk niet gemeten worden, aangezien niemand weet hoeveel disconfirmerende zaken er aanwezig zijn. Wat overblijft, en dus logisch zeker is, is dus falsificatie. Als een theorie een bepaald effect voorspelt, en dit effect uitblijft, moet de theorie dus fout zijn. Een goede theorie geeft dus niet aan wat er voor nodig is om de theorie te verifiëren, maar wat nodig is om de theorie te verwerpen. Popper was tevens een radicale anti-dogmatist. Hij was van mening dat het repareren van een gefalsificeerde theorie door het maken van ad hoc hypotheses een uiting van dogmatisme was.Wetenschappers zouden in plaats daarvan de hele theorie moeten verwerpen en opnieuw moeten beginnen. In praktijk deden wetenschappers dit niet. Ze hielden zich liever vast aan de eigen hypothese en verklaarden observaties die in strijd waren met voorspellingen door middel van ad hoc hypotheses.

Kuhn's relativisme en paradigma

Volgens Kuhn (1923-1996) ligt hier echter een probleem. Wetenschappers blijken in praktijk niet hun hele theorie te verwerpen. Ze houden zich liever vast aan de eigen hypotheses en verklaarden observaties die in strijd waren met voorspellingen met ad hoc hypotheses. Kuhn introduceert vervolgens het begrip paradigma. Hiermee bedoelt hij het historisch en sociaal denkkader van de wetenschap, maar ook de gebruikte technieken en sociale organisatie van de wetenschap. De wetenschappers werken volgens het gangbare paradigma, en trainen studenten ook in dit denkkader. Zo creëert het paradigma in feite haar eigen, gewenste onderzoeksdata Als het huidige paradigma in crisis komt, kan er een revolutie optreden en er overgegaan worden op een nieuw paradigma. Deze revoluties zijn irrationeel, want paradigma’s zijn onderling niet vergelijkbaar. Daardoor is sprake van relativisme: de paradigma’s zijn beperkt geldig (alleen in de eigen context) en er is geen absolute betekenis en waarheid. Ook kan men niet zeggen dat het huidige paradigma ‘beter’ is dan het vorige. Deze toestand van relativisme roept voor het demarcatiecriterium problemen op. Aangezien paradigma’s onderling niet te vergelijken zijn, kan er dus ook geen maat zijn voor vooruitgang in de wetenschap. Dit is een wat deprimerende gedachtegang, want wat Kuhn’s theorie in feite ook zegt, naast dat er geen demarcatiecriterium tussen paradigma’s mogelijk is, is dat er geen vooruitgang in de wetenschap mogelijk is. Het relativisme van Kuhn zegt feitelijk dat we de wereld alleen anders kunnen zien, niet ‘beter’.

Lakatos en "research programmes"

Lakatos (1970) gaat verder met de ideeën van Kuhn. Hij probeert het relativisme dat in Kuhn’s theorie is geslopen, op afstand te houden, zonder zijn idee over de paradigma’s overboord te gooien. Lakatos erkent het dogmatisme dat in de wetenschap heerst. Het relativisme probeert hij uit zijn theorie te houden door te stellen dat vooruitgang en rationaliteit in de wetenschap wel degelijk mogelijk zijn. Hij introduceert het idee van ‘research programmes’: een geheel van theorieën die elkaar opvolgen in de tijd. Ze bestaan uit de ‘harde kern’ theses en een beschermend geheel van hulphypotheses die afwijkende bevindingen zouden moeten verklaren. Verschillende research programmes kunnen zodoende met elkaar concurreren. Het programme met empirische progressie is superieur aan het programme dat degenereert en dus geen empirische progressie toont. Zodoende, stelt Lakatos, is er een zekere rationale keus, met een enigszins Popperiaans demarcatiecriterium, doormiddel van een achteraf selectie tussen de research programmes.


Conclusie

De wetenschapsfilosofie van de twintigste eeuw heeft voor een groot deel in het teken gestaan van de zoektocht naar demarcatiecriteria. Na de pogingen van de logisch positivisten en Popper, die respectievelijk het criterium verificatie en falsificatie opleverden, namen ook Kuhn en Lakatos deel aan de zoektocht. Kuhn’s theorie stevende af op relativisme, wat niet wenselijk was, en Lakatos’ oplossing met research programmes bood ook geen waterdichte oplossing. Nu, aan het begin van de eenentwintigste eeuw, is er geen overeenstemming over demarcatiecriteria en er wordt sterk betwijfeld of er wel zoiets als een demarcatiecriterium bestaat.