Wat zijn kastelen

Algemeen

Nederland heeft op zijn hoogtepunt ongeveer 2.500 kastelen op zijn grondgebied gehad. Anno 2010 zijn er nog ongeveer 25 kastelen die er uitzien zoals ze gebouwd zijn. Nederland kent ongeveer 75 ruïnes en verder een ongeveer 200 tot woning omgebouwde kastelen. Wat is eigenlijk een kasteel.

Wat is een kasteel

Om precies te kunnen bekijken of een gebouw uit het verleden daadwerkelijk een kasteel is, al ziet het er wel zo uit, bestaat een echte definitie. De kern hiervan is: “Een kasteel mag pas zo genoemd worden al het een gebouw was dat bewoonbaar en verdedigbaar is (was)”. Hier konden bijvoorbeeld de dorpsbewoners naar toe vluchten als de vijand in aantocht was. Ook al had een bewoonbaar en verdedigbaar gebouw geen defensieve functie meer, toch mocht het een kasteel genoemd worden, zolang het maar verdedigbaar was.

Een andere benaming voor een “sterk” kasteel is een slot of een burcht. Kleinere kastelen werden ook wel hoeven genoemd. Nadat het buskruit werd uitgevonden (begin 1300) was de voornaamste functie van een kasteel geheel verloren. Velen van deze prachtige gebouwen werden omgebouwd tot buitenhuis van koningen en andere rijke leden van de adel. Veel kastelen die niet langer nuttig waren, vervielen gewoon of werden afgebroken. De stenen die uit deze kastelen kwamen, werden gewoon gebruikt voor de opbouw van een dorp of stad.

Wie woonden op een kasteel

Een kasteel werd bewoond (en beheerd) door koningen, kasteelheren en slotvoogden. Een slotvoogd is iemand die door de eigenaar is aangesteld om het kasteel te beheren, onderhouden en verdedigen. Een kasteelheer is doorgaans een adellijk persoon die het kasteel erft van zijn vader, of een adellijk persoon die een kasteel cadeau heeft ontvangen van de koning.

Degene die het kasteel in eigendom had of beheerde had een enorme verantwoordelijkheid. Hij moest namelijk zorgen voor de veiligheid van alle mensen die in het gebied woonden dat bij het kasteel hoorde. En natuurlijk ook voor de bewoners die in het kasteel zelf woonde.

Soorten kastelen

In de geschiedenis en de “architectuur” van kastelen zijn de volgende soorten kastelen terug te vinden:

Ringwalburg (850-1100)

Deze burcht heeft een aarden wal die kan variëren van 2 tot 4 meter hoog. Ook de doorsnee van een ringwalburg kan variëren van 1 tot 3 meter. Soms werd er rond deze walburg een gracht aangelegd. De belangrijkste reden voor de bouw was om aanvallen van de Vikingen te weerstaan.

Mottekasteel (1050 – 1250)

Dit soort kastelen werd gebouwd op een kunstmatig aangelegde heuvel. Veelal een gebouw in de vorm van een toren (dat veelal als noodverblijf diende). Soms was er ook een gracht aanwezig of een houten muur. De toren fungeerde als woonplaats van de plaatselijke adel en had ook een militaire functie. In de voorburcht was meestal een kapel en woonhuis gebouwd. Dit noemde men de neerhof, oftewel hier vond het dagelijks leven plaats.

Ronde en veelhoekige kastelen (1150 – 1350)

Tussen 1000 en 1200 gingen vele Kruisridders naar het Oosten om Jeruzalem te bevrijden, de zogenaamde kruistochten. Op hun missies zagen zij de meest prachtige kastelen en besloten deze na terugkomst in Nederland hun kastelen aan te gaan passen. Zo ontstonden kastelen met dikke muren en ronde torens. De grachten werden breder en dieper met als doel het weren van de vijand.

Doordat de kastelen nu van steen werden gebouwd, kon de vijand niet meer via “ ondergraven” de kasteelheer overmeesteren.

Woontorens (1225 – 1450)

Een andere benaming voor woontoren is donjon. Vele kastelen kenden woontorens als een laatste vluchtmiddel bij een vijandige aanval. Andere kastelen kenden woontorens als de belangrijkste woonplaats van de kasteelheer. Een donjon stond meestal in het midden van het kasteelcomplex, omringd door muur en slotgracht. Vierhoekige kastelen (vanaf 1275) Men ging vierhoekige kastelen bouwen, omdat deze makkelijker te verdedigen waren. De ronde kastelen hadden niet de mogelijkheid om vanuit de torens op de vijand te kunnen schieten. Doordat men de muren tussen de torens recht maakte, werd verdedigen anders. Men kon nu al schietend over de muren tussen de torens de vijand belagen. Ook ging het schieten op de vijand vanuit de torens ineens een stuk beter.

Indeling van een kasteel

Ongeacht hoe een kasteel gebouwd werd, er was eigenlijk altijd wel een vast indeling, zeker bij de zo bekende ronde, veelhoekige of vierkante kastelen. Deze bestond meestal uit:

  • Ringmuur: de grote muur die gebouwd werd rondom het woongebouw, veelal voorzien door vier of meer torens. Tussen iedere toren loopt een omgang.
  • Slotgracht: meestal voorzien van water, een natuurlijk verdedigingsmiddel tegen de bekende stormram. Vooral als men de ophaalbrug had opgetrokken.
  • Borstwering: deze diende om de soldaten en ridders op de “omgangen” tussen de torens in te beschermen. Veelal voorzien van kantelen.
  • Torens: goede uitkijkposten en dienden ook vaak als verdedigingsplekken
  • Kantelen: vierkante verhogingen op de borstwering. Hierachter konden de schutters staan, zonder direct geraakt te kunnen worden door de vijand. Veelal zat in iedere vierkant een schietgat.
  • Mezekouw: een uitbouw op de omgang, of gewoon een gat in de grond van de omgang (die kon worden afgedekt) om bij voorbeeld hete olie of pek op de aanvallers te laten vallen.
  • Barbacane: voor de kasteelmuur stond vaak een extra poortgebouw
  • Het gemak: dit was een Middeleeuws toilet. Veelal was dit een hokje dat buiten de kasteelmuur hing, direct boven de slotgracht. Het lijkt wel op de voorloper van het riool, alleen slotgrachtwater werd niet afgevoerd, dus het ging uiteindelijk wel heel erg stinken.
  • Ridderzaal: de grootste ruimte in het kasteel. Hier vond het eigenlijke sociale leven plaats. Hier at men, hier werd recht gesproken, hier kwamen de ridders samen en hier werden de feesten gehouden.