Zo worden dieren geordend

Zo worden dieren geordend

Er zijn al meer dan een miljoen dieren beschreven en elk jaar komen er tientallen nieuwe diersoorten bij.

Om de dieren te kunnen bestuderen is er een ordeningsysteem bedacht. Dit systeem bestaat uit groepen, die weer bestaan uit groepen, enz.

De groepen worden ingedeeld volgens kenmerken die een systematicus heeft onderzocht. Deze kenmerken zijn de ‘indelingscriteria’.

Een beetje geschiedenis

Tot halverwege de vorige eeuw werden organismen verdeeld in twee grote groepen: planten en dieren. Deze organismen hebben duidelijke verschillen qua bewegen, eten enz.

Deze denkwijze werd neergehaald toen onderzoekers erachter kwamen dat sommige organismen kenmerken van zowel dieren als planten hadden. Nu zijn er vier grote groepen:

  • bacteriën
  • schimmels
  • planten
  • dieren

Indelingscriteria

Bij het indelen van organismen worden vijf belangrijke criteria gebruikt. Deze worden nu één voor één uitgelegd.

1: Het aantal cellen

Bacteriën bestaan uit maar één cel. Organismen met dit kenmerk worden eencellige organismen genoemd.

Ook schimmels, planten en dieren kunnen eencellig zijn, maar dit komt niet vaak voor. (veelcelige organismen)

2: Hoe groot is de cel?

De meeste organismen bevatten cellen met als grootte 10 t/m 100 µm (=micrometer). Alleen bij bacteriën is dit niet het geval. Deze hebben een grote van 1 t/m 10 µm.

Dit is erg klein, aangezien 1 µm even groot is als 0,001 mm.

3: Bevat de cel organellen?

Je vraagt je waarschijnlijk af: ‘Wat zijn organellen nu weer?’ Een organel is een deel van een cel met een eigen functie. Zoals een celkern. Een celkern bevat het DNA van het organisme. In het membraan om de celkern heen zitten poriën waar ‘informatie’ door kan, die daarna naar de rest van de cel wordt gestuurd.

Een ander kenmerk van een organel is dat het altijd een membraan bevat. Dit is een soort wand dat o.a. bestaat uit eiwitten en zorgt ervoor wat wel en niet de cel in komt

Behalve bacteriën hebben alle organismen organellen

4: Heeft het een celwand?

Dit is eenvoudig: alle organismen hebben een celwand, behalve dieren. Mensen hebben dus ook geen celwanden om hun cellen. De dierlijke cellen hebben hierdoor een andere vorm dan de cellen van andere organismen.

5: Hoe en welke voedingsmiddelen eet het?

Organismen kunnen koolhydraten, eiwitten en vetten innemen. Deze voedingsmiddelen komen van andere organismen.

Hiernaast zijn er voedingsmiddelen die zowel van organismen en levenloze dingen komen. Deze kunnen ook door organismen worden ingenomen.

Er zijn organismen die zelf voor hun voedsel zorgen. Dit betekent dat ze stoffen kunnen omzetten naar stoffen waaruit ze bestaan en die ze nodig hebben. Deze organismen maken alleen gebruik van stoffen die bestaan uit stoffen van levenloze dingen en organismen. Dus niet alleen stoffen van organismen.

Hieronder vallen planten en sommige bacteriën.

De rest van de organismen hebben andere organismen nodig om te leven. Ze kunnen stoffen van levenloze dingen niet omzetten in welke stoffen zij nodig hebben. Ze gebruiken dus stoffen van andere organismen. (Ze gebruiken wel stoffen van levenloze dingen maar zetten ze niet om)

Hieronder vallen schimmels, dieren en de meeste bacteriën.