De wettelijke regeling omtrent euthanasie

De wettelijke regeling omtrent euthanasie

Euthanasie; de meeste mensen denken bij dit woord aan een simpel spuitje. Toch is het allemaal niet zo simpel. Euthanasie is strafbaar in Nederland, hoewel er bijzondere strafuitsluitingsgronden zijn die de strafbaarheid wegnemen. Hieronder zal ik steeds eerst de wettelijke omschrijving geven gevolgd door een duidelijkere uitleg.

Strafbaarheid

Art. 293 lid 1 Wetboek van Strafrecht (WvSr of Sr) bepaalt de strafbaarheid van euthanasie, ook wel bekend als levensbeëindiging op verzoek.

“(1) Hij die opzettelijk het leven van een ander op diens uitdrukkelijk en ernstig verlangen beëindigt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of een geldboete van de vijfde categorie.”

Euthanasie is het opzettelijk, oftewel gepland, beëindigen van iemand anders zijn leven, wanneer deze laatste persoon uitdrukkelijk en ernstig verlangt. Uitdrukkelijk en ernstig wil zeggen dat degene die om levensbeëindiging verzoekt dit serieus meent en meerdere malen verklaart te willen. Degene die dit verzoek inwilligt is krachtens art. 293 lid 1 Sr strafbaar en kan een gevangenisstraf krijgen van maximaal twaalf jaar of een geldboete van de vijfde categorie. Art. 23 lid 4 Sr bepaalt dat deze boete kan oplopen tot € 76.000,-

Bijzondere strafuitsluitingsgronden

In art. 293 lid 2 Sr worden gronden gegeven die de strafbaarheid van de dader wegnemen in bepaalde gevallen.

“(2) Het in het eerste lid bedoelde feit is niet strafbaar, indien het is begaan door een arts die daarbij voldoet aan de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in art. 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding en hiervan mededeling doet aan de gemeentelijke lijkschouwer overeenkomstig art. 7, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging.”

De zorgvuldigheidseisen van art. 2 Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding

“(1) De zorgvuldigheidseisen, bedoeld in art. 293, tweede lid, Wetboek van Strafrecht houden in dat de arts:

(a) de overtuiging heeft gekregen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt

(b) de overtuiging heeft gekregen dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de patiënt

(c) de patiënt heeft voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over diens vooruitzichten

(d) met de patiënt tot de overtuiging is gekomen dat er voor de situatie waarin deze zich bevond geen redelijke andere oplossing was

(e) ten minste één andere, onafhankelijke arts heeft geraadpleegd, die de patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in de onderdelen a tot en met d, en

(f) de levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding medisch zorgvuldig heeft uitgevoerd.”

(2) Indien de patiënt van zestien jaren of ouder niet langer in staat is zijn wil te uiten, maar voordat hij in die staat geraakte tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat werd geacht en een schriftelijke verklaring inhoudende een verzoek om levensbeëindiging heeft afgelegd, dan kan de arts aan dit verzoek gevolg geven. De zorgvuldigheidseisen bedoeld in het eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing.”

Lid 3 en 4 zijn specificaties op de patiënt die ik hier niet zal behandelen.

Sub a: De arts moet zonder twijfel van mening zijn dat de patiënt, na lang beraad, zelfstandig en zonder druk van buitenaf tot deze beslissing van levensbeëindiging is gekomen.

Sub b: De arts moet zonder twijfel van mening zijn dat de patiënt ernstig lijdt en er geen kans is dat de patiënt nog beter wordt.

Sub c: De arts moet de patiënt uitvoering hebben gesproken over de situatie waarvan sprake is en het toekomst, of het gebrek daaraan, hebben besproken.

Sub d: De arts en de patiënt moeten beiden van mening zijn dat er geen andere redelijke oplossing is voor de situatie dan levensbeëindiging.

Sub e: De arts moet minimaal één andere collega, die geen ondergeschikte functie heeft, hebben geraadpleegd. Deze college moet de patiënt gezien hebben en een schriftelijk oordeel geven over de zorgvuldigheidseisen genoemd in sub a tot en met d.

Sub f: De arts moet de levensbeëindiging op een zorgvuldige wijze hebben uitgevoerd, oftewel op de best mogelijke manier, zonder al te veel pijn.

Lid 2: De arts kan het verzoek tot levensbeëindiging inwilligen, met inachtneming van de zorgvuldigheidseisen, wanneer de patiënt die minimaal de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, een schriftelijke verklaring heeft afgelegd. Deze schriftelijke verklaring moet zijn afgelegd toen de patiënt nog in staat werd geacht deze beslissing met ‘het volle verstand’ te nemen. Overigens moet de schriftelijke verklaring het verzoek tot levensbeëindiging bevatten.

Art. 7 lid 2 Wet op de lijkbezorging

“(2) Indien het overlijden het gevolg was van de toepassing van levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding als bedoeld in art. 293, tweede lid, (…) van het wetboek van Strafrecht, heeft de behandelend arts geen verklaring van overlijden af en doet hij van de oorzaak van dit overlijden onverwijld door invulling van een formulier mededeling aan de gemeentelijke lijkschouwer of een der gemeentelijke lijkschouwers. Bij de mededeling voegt de arts een beredeneerd verslag inzake de inachtneming van de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in art. 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.”

De arts vult een formulier in waarin hij mededeling doet van de euthanasie aan de lijkschouwer. Hierbij moet de arts een uitvoering gemotiveerd verslag inzake het uitvoeren van de zorgvuldigheidseisen bijvoegen.

Tot slot

Zodra de euthanasie wordt verricht door een arts en de euthanasie voldoet aan de eisen van art. 293 lid 2 Sr, art. 2 Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding en art. 7 lid 2 Wet op de lijkbezorging, is de euthanasie niet strafbaar.

Op papier lijkt dit een ingewikkelde maar ‘gemakkelijk’ uitvoerbare manier om euthanasie te bewerkstelligen. In de praktijk duurt deze gang van zaken tergend lang zodra men besluit dat het nu tijd is voor euthanasie.