Ry Cooder etnograaf van de rock

 

Inleiding

Ry-Cooder-4.jpg

Lange tijd opereerde hij in de marge, maar aan fanatieke volgelingen heeft het hem nooit ontbroken. Dat zal niemand verwonderen, want niet alleen is de uit Californië afkomstige Ry Cooder een meestergitarist, als "etnograaf van de rock" wordt hij geprezen vanwege zijn vermogen om obscure composities uit traditionele muziekstijlen nieuw leven in te blazen. Inmiddels is zijn status niks minder dan die van levende legende.

Taj Mahal

Ry Cooder wordt op 15 maart, 1947 in Los Angeles geboren en probeert al op prille leeftijd met de folkbluesplaten van zijn vader mee te spelen. In die tijd maakt hij zich zijn latere befaamde fingerpickin' en bottleneckspel eigen. In 1963 bestiert hij al samen met zangeres Jackie de Shannon een bluesband, maar die is geen lang leven beschoren. Een paar jaar later loopt hij Taj Mahal tegen het lijf met wie hij The Rising Sons opricht. Hoewel de twee geestverwanten zijn die allebei bij voorkeur de grenzen van de meest uiteenlopende muziekstijlen oprekken, klikt het in de band op artistiek gebied niet echt en zetten ze er na een tijdje in goed overleg een punt achter. Taj Mahal zal later op zijn eigen merites wereldberoemd worden. Nadat Cooder op de eerste twee platen van Captain Beefheart als lid van diens band heeft gespeeld, gaat hij werken als sessiekracht. In die hoedanigheid is hij op een kleine tweehonderd albums te horen. Zo maken onder meer Little Feat, Randy Newman, John Lee Hooker, Eric Clapton, The Rolling Stones en Johnny Cash gebruik van zijn diensten. De lijst lijkt eindeloos.

Solo

In 1971 verschijnt Cooder's titelloze debuut. Zijn platen kenmerken zich door een eclectische aanpak die in de loop der jaren alleen nog maar kleurrijker zal worden. Of het nu folk, rock, country of blues betreft; Cooder draait er de hand niet voor om en speelt al die stijlen alsof hij ze eigenhandig heeft uitgevonden. Hij vergaart een kleine, maar trouwe schare aanhangers die aanzienlijk vergroot wordt met het verschijnen van Chicken Skin Music in 1976. Hierop breidt hij zijn werkterrein verder uit met Hawaiiaanse muziek en musica nortena oftewel Tex-Mex. Zo steekt hij de country-achtige tranentrekker He'll Have To Go, bekend geworden in de versie van Jim Reeves, met behulp van accordeonist Flaco Jimenez in een Tex-Mex jasje en scoort er zowaar wereldwijd een hit mee. Ook begint hij met het maken van muziek voor films wat hij tot op de dag van vandaag nog steeds doet. Vooral zijn soundtrack van Paris, Texas , van de Duitse cineast Wim Wenders, oogst alom veel bijval.

Buena Vista Social Club

Dit project uit 1997 waar Wim Wenders een documentaire over maakte, kwam volgens Cooder's eigen zeggen per toeval tot stand. Inherent aan zijn grensoverschrijdende werkwijze was het de bedoeling om een aantal Malinese musici naar Cuba mee te nemen voor een nieuwe muzikale kruisbestuiving. De Afrikanen waren echter niet welkom op het eiland, al was de studiotijd al geboekt. Op aanraden van de studiotechnicus aldaar namen ze contact op met een aantal lokale muzikanten. Zanger Ibrahim Ferrer, zangeres Omara Portuondo, pianist Rubén Gonzáles, gitarist Copay Segundo en bassist Cachaito López, de meeste al behoorlijk op leeftijd, werden bereid gevonden om mee te doen. Uiteindelijk was het, Cooder zelf en zijn zoon Joachim op drums incluis, een gezelschap van rond de vijfentwintig personen. Het repertoire bestond uit oude Cubaanse liedjes en het project onder de titel Buena Vista Social Club werd een eclatant succes. Wat heet, het album ging wereldwijd ruim zes miljoen keer over de toonbank. Bizar genoeg was de cd in Havanna niet te krijgen omdat men daar vond dat van die stijl de uiterste houdbaarheidsdatum al voor Fidel Castro's revolutie ruimschoots verstreken was. Inmiddels zijn een aantal van de bandleden overleden.

Engagement

Cooder's bemoeienissen met dit project wakkert wereldwijd de interesse voor Cubaanse muziek weer aan, maar zijn engagement gaat nog veel verder. Het conceptalbum Chávez Ravine uit 2005 verwijst naar de gelijknamige Latino-wijk in Los Angeles die in de jaren vijftig compleet tegen de grond moest om plaats te maken voor sociale woningbouw. Een drogreden van de gemeente bleek later, want uiteindelijk verrees er het stadion van de Yankee Dodgers. Met muzikale middelen reconstrueert Cooder deze zoveelste zwarte bladzijde uit de Amerikaanse historie. Hetzelfde doet hij vervolgens met My Name Is Buddy over de grote Amerikaanse depressie in de jaren dertig. Ook is hij in 2007 betrokken bij We'll Never Turn Back van zangeres Mavis Staples, telg van de befaamde Staple Singers die jarenlang de spreekbuis waren van de Amerikaanse burgerrechtenbeweging en wier vader een goede vriend was van Dr. Martin Luther King. Ry Cooder produceerde deze strijdbare plaat die eraan herinnert dat de toenmalige problematiek nog steeds actueel is.

Discografie

  • Ry Cooder (1971)
  • Into The Purple Valley (1972)
  • Boomer's Story (1972)
  • Paradise And Lunch (1974)
  • Chicken Skin Music (1976)
  • Showtime (1977)
  • Jazz (1978)
  • Bop Till You Drop (1979)
  • The Long Riders (1980)
  • Border Line (1980)
  • The Border (1981)
  • The Slide Area (1982)
  • Paris, Texas (1985)
  • Alamo Bay (1985)
  • Blue City (1986)
  • Crossroads (1986)
  • Get Rhythm (1987)
  • Johnny Handsome (1989)
  • Trespass (1992)
  • Geronimo: An American Legend (1993)
  • Last Man Standing (1996)
  • The End Of Violence (1997)
  • Primary Colors (199)
  • Chávez Ravine (2005)
  • My Name Is Buddy (2006)
  • I Flathead (2008)
  • San Patricio (2010 - met The Chieftains)
  • Pull Up Some Dust And Sit Down (2011)
  • Election Special (2012)

Links

  • http://www.rycooder.nl
  • http://www.ryland-cooder.com
  • http://www.rylands.free-online.co.uk
  • http://leerwiki.nl/Wie_is_BB_King
  • http://www.leerwiki.nl/Wie_is_Bo_Diddley
  • http://www.beroemd.gerelateerd.nl/
  • http://www.bekendemuziek.jouwpagina.nl/