Maatschappelijk verantwoord ondernemen; consument en-of bedrijfsleven
Inleiding
Uit de jaarlijkse EKO-tellingen van Milieudefensie en Solidaridad blijkt dat het aanbod van biologische en fairtrade producten in de supermarkten in 2009 is gestegen! Gemiddeld liggen er nu 78 biologische producten in de Nederlandse supermarkt. Het aanbod fairtrade producten in de Nederlandse supermarkten is dit jaar van negen naar vijftien producten gestegen, een spectaculaire stijging van bijna 70%. Supermarktketen Plus heeft de meeste biologische producten (met gemiddeld 175 biologische producten per filiaal), terwijl Jumbo koploper is in Fair Trade (met gemiddeld 48 ‘eerlijke’ producten in de schappen, 12 meer dan vorig jaar). De biologische producten zijn met respect voor dier en milieu geproduceerd, zo wordt bij de vervaardiging geen gebruik gemaakt van landbouwgif, kunstmest en gentechnologie. De fairtrade producten zijn onder eerlijke voorwaarden gekocht in ontwikkelings-landen, onderzoek heeft aangetoond dat door de fairtrade handel de levenstandaard van boeren in ontwikkelingslanden verbetert door investeringen in hun bedrijf en leefomstandigheden.
Leviathan Inc.
Voor velen is dit bericht een reden om opgelucht adem te halen; het gaat eindelijk de goede kant op. Na de vele negatieve berichten over bijvoorbeeld het dumpen van giftig afval, illegale boskap en de schending van mensenrechten door ondernemingen, lijkt het erop dat het bedrijfsleven zich bewust is geworden van haar veranderde maatschappelijk positie. Door het terug-treden van de overheid, zijn bedrijven in de samenleving namelijk een steeds grotere rol gaan spelen bij vraagstukken zoals klimaat-verandering, energieschaarste, armoede en mensenrechten, maar daarnaast is ook de (politieke) macht van het bedrijfsleven steeds meer toegenomen. Mede door deze toegenomen machtspositie en het ontbreken van adequaat extern toezicht heeft de Leviathan Inc. de afgelopen jaren met zijn ‘onzichtbare hand’ flinke klappen kunnen uitdelen aan onder andere het milieu en mensenrechten.
Door de gevolgen van de actievere rol van ondernemingen in de samenleving en omgeving is het begrip maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) geïntroduceerd. De essentiële kenmerken van dit begrip, zoals omschreven in het SER advies ‘De winst van waarden’ uit 2000, zijn: ten eerste het bewust richten van ondernemersactiviteiten (de core business) op waardecreatie in drie dimensies – Profit, People, Planet – en daarmee op de bijdrage aan de maatschappelijke welvaart op de langere termijn. Ten tweede een relatie met verschillende belanghebbenden onder-houden op basis van doorzichtigheid en dialoog met als doel maatschappelijke acceptatie te verkrijgen (‘licence to operate’). Maar de introductie van dit begrip roept ook veel (juridische) vragen op. Dient het hier te gaan om een juridische afdwingbare of morele verplichting? Ligt hierbij een rol voor de overheid of Nederlandse consumenten-(organisaties) om bedrijven tot MVO te dwingen, of moet de nadruk liggen op ‘zelfregulering’ van bedrijven? Of moet de consument bij zichzelf te rade gaan?
(On)duidelijkheid ten aanzien van MVO
Om meer duidelijkheid te scheppen over de juridische status van MVO zijn op het gebied van wetgeving reeds enige stappen gezet. Zo is er in 2001 een wetsvoorstel (Kamerstukken II 2000/01, 27 905, nr. 1-3) ingediend met betrekking tot het gedrag van Nederlandse bedrijven die in het buitenland opereren. In dit initiatiefwetsvoorstel wordt voorgesteld om rechtspersonen die internationale activiteiten ontplooien, te verplichten in hun jaarverslag opgave te doen van hun beleid op ecologisch, sociaal en ethisch gebied, van de maatregelen die zij getroffen hebben ter uitvoering van hun beleid en om informatie te verstrekken over eventuele gedragscodes die zij hebben opgesteld of onderschrijven. Wat betreft de 'belanghebbende' wordt in dit wetsvoorstel 'iedere belanghebbende rechtspersoon bedoeld in art. 3:305a BW' genoemd, hierbij kan gedacht worden aan een collectieve actie door Nederlandse consumentenorganisaties. Dit wetsvoorstel is echter nog steeds aanhangig.
Het voorgaande wil echter niet zeggen dat er op wetgevingsgebied helemaal niets is veranderd, zo is op 27 juli 2005 de ‘Wet uitvoering IAS-Verordening, IAS 39-richtlijn en moderniseringsrichtlijn’ van kracht geworden (Stb. 2005, 377 en 378). Deze uitvoeringswet vloeit voort uit de Europese Moderniseringsrichtlijn (Richtlijn 2003/51, PbEG L 178) en wijzigt een aantal bepalingen in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waaronder art. 2:391 BW betreffende de inhoud van het jaarverslag. De tekst van art. 2:391 lid 1 BW is dusdanig uitgebreid door deze wijziging dat het jaarverslag ook informatie over de maatschappelijke aspecten van de bedrijfs-voering dient te bevatten. Een belangrijk toegevoegd element in lid 1 is de informatie die het jaarverslag moet bevatten over ‘niet-financiële prestatie-indicatoren, met inbegrip van milieu- en personeels-aangelegenheden’ met betrekking tot de wereldwijde activiteiten van een onderneming en waarbij de wettekst expliciet refereert aan ‘de rechtspersoon en groepsmaatschappijen’.
Nu gaf een aantal grote ondernemingen al gehoor aan de roep van de markt om informatie te verstrekken over de niet-financiële aspecten van de bedrijfsvoering en publiceren sinds enige jaren vrijwillig een maatschappelijk jaarverslag. Door middel van de wetswijziging lijkt het dat de (Europese) wetgever de ondernemingen die op dit vlak zijn achtergebleven een duwtje heeft willen geven in de richting van een grotere transparantie met betrekking tot de informatie over de maatschappelijke aspecten van de bedrijfsvoering. Het blijft echter bij een ‘licht’ duwtje gezien het antwoord van de minister op de Kamervraag aan welke prestatie-indicatoren gedacht moet worden, het antwoord van de minister luidde: ‘Ondernemingen zijn dermate verschillend dat een lijst met indicatoren nauwelijks is te geven. Hoe ondernemingen omgaan met personeels- en milieuaspecten kunnen zij het beste zelf bepalen’ (Kamerstukken II 2003/04, 29 737, nr. 7, pag. 12-13). De wetswijziging heeft dus een nogal ambivalent karakter, enerzijds worden er strengere eisen gesteld aan het jaarverslag met betrekking de maatschappelijke aspecten, anderzijds mogen bedrijven zelf bepalen wat deze maatschappelijke aspecten zijn.
Conclusie
Op deze manier blijft de juridische status van MVO nog enigszins onduidelijk en ligt het initiatief voornamelijk bij het bedrijfs-leven zelf. Mijns inziens is deze gedachte niet geheel onbegrijpelijk. Het MVO juridisch afdwingbaar maken is namelijk een zeer nobele gedachte, maar de keerzijde is dat het voor het bedrijfsleven een ontzettende (administratieve) lasten-verzwaring met zich mee zou brengen. In combinatie met de oprukkende economieën uit de Aziatische ‘lage loon-landen’ en de verslechterde concurrentiepositie die dit met zich heeft meegebracht voor veel Westerse bedrijven, is het nog maar de vraag of extra strenge eisen voor het bedrijfsleven wenselijk zijn. Daarnaast is het ook maar de vraag of de consument eventueel bereid zou zijn om hiervoor - letterlijk en figuurlijk - de prijs te betalen. Hierbij dient ook niet uit het oog verloren te worden dat de samenleving zijn tegenwoordige welvaart en welzijn te danken heeft aan de vele ondernemingen die nu onder vuur liggen.
Ondernemen impliceert keuzes maken, zowel voor het bedrijfsleven als voor de consument. Of hierbij door beiden naar een evenwicht wordt gezocht tussen welvaart en (maatschappelijk) welzijn, behoort tot één van die keuzes. De wet van vraag en aanbod is hierbij nog steeds onverminderd en ongewijzigd van kracht, zowel het bedrijfs-leven als de consument dienen hierbij hun verantwoordelijkheid te nemen en de overheid dient zich bij de toepassing van deze wet terughoudend op te stellen. De supermarktketens Jumbo en Plus hebben laten zien dat het kan zonder ‘hulp’ of sturing van de overheid, het is te hopen dat deze morele plicht in de toekomst een gewoonte wordt, maar geen wet.