Wat is Tae Kwon Do

Inleiding

Tae Kwon Do is de huidige naam van het Koreaanse ongewapend vechten. Oorspronkelijk kwam deze methode uit de T'ang dynasty voort, en werd later in de tijd van de drie koninkrijken verder ontwikkeld en werd toen naar zijn oorsprong genoemd t'ang- su. Na de éénwording onder leiderschap van Silla werd het ongewapend vechten  als krijgskunst dan ook intensief bestudeerd. En in 1945 na de onafhankelijkheid van Korea, bereikte de vorm zijn huidige graad van ontwikkeling onder de huidige naam Tae Kwon Do. Er zijn natuurlijk ook nog tal van andere systemen van ongewapend vechten in Korea. Maar het Tae Kwon Do is toch de bekendste vorm.

Betekenis van de naam Tae Kwon Do:

  • Tae betekent schoppen, met de voet vernietigen.
  • Kwon staat voor het geven van korte vuist slagen, met de vuist kapot maken.
  • Do betekent manier, methode.

Het is dus een techniek van ongewapend vechten waarbij geschopt, geslagen, gedoken en gesprongen, gepareerd en geblokeerd wordt met handen en voeten. Een verzameling van methodes om de vijand te vernietigen of uit te schakelen. Het houdt meer in dan alleen vechten met het lichaam; het geeft een bepaald levenspatroon weer en een gedachtengang waarbij dicipline op de voorgrond staat. Het traint zowel lichaam als geest en de nadruk ligt op de morele ontwikkeling van de student. 

Het trainen.

Het trainen bestaat voornamelijk uit het leren van aanvals en verdedigings wijzen en het harden van het lichaam. Het leren gebeurt in de praktijk. Vooral het slaan wordt rigoreus getraind; korte en lange slagen en zelfs het slaan vanaf een paard. Meer dan vijftig cirkelbewegingen vindt men terug in het Tae Kwon Do. Men maakt zelfs gebruk van worpen.

Adembeheersing is een onderdeel van het systeem. Om voldoende kracht te kunnen oproepen en om perfect te kunnen functioneren moeten de spieren in harmonie met elkaar werken. Sterke nadruk valt op het ademhalen op het moment dat de tegenstrever aanvalt. De leerling wordt het befaamde "jiptjung" het verzamelen van al zijn krachten ingeprent. De vechttechnieken blijven niet beperkt tot het hoofd bieden van de ongewapende tegenstanders, ook gewapende tegenstanders vormen een welkome sparringpartner.

Een korte beschrijving van andere diciplines van het ongewapend vechten in Korea.

  • Yu Sool: ofwel de zachte kunst wordt niet meer beoefend, de dicipline zelf ging om een vorm van worstelen, waar worpen en aanvalstechnieken op de voorgrond stonden.
  • Cireum: is het Koreaanse worstelen, tegenwoordig is het een sport geworden die vergelijkbaar is met het Japanse Sumoworstelen. 
  • Keupso: dit is een methode om vitale delen te raken. Het kent technieken om de ademhaling te verhinderen, spieren en zenuwen te verlammen, de bloedsomloop te beschadigen en shock te veroorzaken. 

 

Er zijn twee soorten Cireum:

  • De eerste heeft betrekking op de manier van staan. De linkse stijl wordt zo genoemd omdat je de doek vastmaakt aan de linkerdij van de tegenstander, en natuurlijk zit dit houvast bij de rechtse stijl om de rechterdij van de tegenstander.
  • Het tweede type is het lange Cireum dat voornamelijk in de noordelijke kant beoefend wordt. Hierbij wordt geen doek om de dijen gewikkeld, de enige kledij vormt de lendedoek. Dit laatste type heeft het meeste weg van het Mongoolse worstelen. De technieken van Cireum worden onderverdeeld in hand, been en middeltechnieken.

Als afsluiter enkele woordverklaringen.

 Hand: 

  • Aapmureupchigi: handaanval op achterste deel van de knie.
  • Tuimureapchigi: handaanval op voorste deel van de knie.
  • Nackshigulgi: vissen met de hand.
  • Tuihulchigi: handaanval op de voorkant van het been.
  • Homukchigi: duwen tegen de kuit.
  • Balmokchigi: duwen tegen de enkel.
  • Kasesabukchigi: ruk aan de heup.
  • Tongtariteugi: optillen aan de dij.

Been:

  • Anwokeuri: vanuit de binnenkant tegen het been duwen.
  • Neutkeuri: van de buitenzijde.
  • Balmokeuri: van binnen en van buiten hoeken.
  • Bakatchigi: naar buiten vegen.
  • Darinackshi: met het been vissen.
  • Morachigi: samenbrengen en duwen.
  • Buchawtuigipki: tegen je aandrukken en het been optillen.
  • Waikoongdunggi: enkele stoot.
  • Bankoongdunggi: stoot tegen de dij.
  • Balteungkeubi: enkel hoeken.

 Middel:

  •  Dulmichapi: beetgrijpen en optillen.
  •  Koktuchapi: boven het middel grijpen.
  •  Baechigi: tegen de buik bonken.
  •  Upochigi: omdraaien en werpen.
  •  Homukeurauchigi: enkelveeg naar buiten.
  •  Chuchauanchigi: afbreken.
  •  Chapatuipchigi: beetpakken en gooien.